Vallei van de Itterbeek

Boomkikker

Nevels hangen nog als een witte sluier over de natte weilanden. In een eik in een houtkant roffelt een specht zijn ontbijt bij elkaar. In mijn ooghoek zie ik nog net een ree wegspringen. Niet ver van het pad ligt een poel er stilletjes bij. Heel wat anders dan het luide concert dat zich ‘s nachts in en rond de poel afspeelt. Ze passen met gemak op het blad van een braam, zo klein zijn ze. Clownesk, vertederend en volgens sommigen schattig. Nog even wachten tot de zon de laatste koude heeft verjaagd en dan verschijnen ze. Eerst is het even zoeken, maar als je de eerste ziet, zie je ze plots overal. Alsof je ogen eerst moeten wennen, zich eerst moeten instellen op de felgroene kikkertjes. Boomkikkertjes nog wel.

Nog niet zo lang geleden maakten ze deel uit van een vervlogen geschiedenis van de Brand, een gebied langs de middenloop van de Itterbeek. Stille getuigen van alweer een uitgestorven soort.  De zwoele avonden werden stil. Voor jaren. Althans dat dachten we. Tot enkele kikkertjes er anders over beslisten en in 2006 weer van zich lieten horen.

De Brand is een gebied waar je jezelf in de achttiende eeuw waant. Een gebied dat de blauwdruk kon zijn van de Ferrariskaarten uit die tijd. Het mag haast een wonder heten dat dit gebied gespaard bleef van de ruilverkavelingen die in de jaren tachtig van de vorige eeuw als een pletwals door vele landschappen gingen. Een heel groot wonder, want het gebied op de andere oever, de Simpel, bleef dit lot niet gespaard. Het contrast kon niet groter zijn.

Een uiterst fijnmazig netwerk van houtkanten, bosjes, poelen, overhoekjes en zandwegen maken van de Brand een pareltje op de rechteroever van de Itterbeek. Reeds jaren leverden vrijwilligers van Natuurpunt grote inspanningen om dit beekdallandschap met beemden te behouden en beheren. Niet alleen omwille van de schoonheid – op zich al reden genoeg -, maar ook voor de planten en dieren die hier leven en om dit landschappelijk erfgoed te bewaren. Met succes. De kleine weilanden en kleine landschapselementen zijn een toevluchtsoord voor veel planten en dieren. Knolsteenbreek en pinksterbloem versieren de weilanden in het voorjaar met hun frêle bloemen. Het Oranjetipje en het klein geaderd witje bezoeken ze maar al te graag. Libellen zoals watersnuffel, lantaarntje, grote keizerlibel en smaragdlibel hebben namen die je doen wegdromen in een of ander sprookje.

Het herstel van de boomkikkerpopulatie is één van Vlaanderens mooiste verhalen in het natuurbehoud. Het ooit massaal aanwezige kikkertje werd decennia lang als uitgestorven beschouwd. Tot in 2006 enkele mannetjes werden waargenomen toen ze hun typerende roep ten gehore brachten. Sindsdien hebben de vrijwilligers tientallen nieuwe poelen gegraven of bestaande poelen geschikt gemaakt. Braamstruwelen kregen extra ruimte, houtkanten werden onderhouden of terug aangeplant. Beide zijn belangrijke landbiotopen voor de boomkikker. En met succes. Stilletjes en ongemerkt hebben ze zich door het gebied en ver daarbuiten verspreid. Ze zijn inmiddels zelfs de Belgisch – Nederlandse grens overgestoken, in vogelvlucht ruim zeven kilometer ten noorden van de Brand. Ook daar doen ze de harten van natuurliefhebbers op een warme voorjaarsavond sneller slaan. Van acht roepende mannetjes in 1984 klom de populatie uit een diep dal om tegenwoordig met honderden roepende mannetjes de wijfjes het hoofd op hol te brengen.

Een ander boeiend gebied langs de Itterbeek ligt enkele kilometers stroomopwaarts. Niet ver van de bron op het Kempens Plateau vulde de beek ooit de slotgracht van de Commanderij van Gruitrode. Deze commanderij werd gebouwd in de vijftiende eeuw en was tot 1801 één van de twaalf onderhorige commanderijen van de Landscommanderij Alden Biesen van de Duitse Orde. Enkele kilometers verder duikelt de beek van het Kempens Plateau in de enkele meters lager gelegen Vlakte van Bocholt. Dit deed ze niet onopgemerkt. Samen met de Wijshager- of Eetsevelderbeek sleet ze een diep dal uit in de steilrand van het Plateau. Vanaf dit punt begint de Itterbeek aan haar tocht door het GrensPark Kempen~Broek om uiteindelijk bij Thorn in de Maas te stromen.

Deze insnijding zorgt hier niet alleen voor grote hoogteverschillen, maar ook voor een grote variatie aan landschappen: een dal met steile hellingen, kronkelende beken, natte moerassen, weilanden, akkers en bossen.

De frêle knolsteenbreek vind je in april-mei in de vochitge hooilanden.
Het lantaarntje is één van de libellensoorten die je bij de vele poelen kan tegenkomen.

Limburgs Landschap beheert ongeveer honderd hectare in de valleien van beide beken. Hier liggen (verlaten) beemden, vijvers waarbij in het verleden een vakantiehuisje stond en typische bron- en broekbossen. Laagveen en elzenbronbossen houden het water lang vast en bieden een levensruimte aan planten als moeraszegge, bittere veldkers en holpijp. In het voorjaar vertonen verspreidbladig goudveil, klaverzuring en speenkruid hun tere bloemetjes. Enkele jaren geleden werd een plankenpad dwars door de vallei van de Wijshagerbeek gebouwd waardoor de volledige gradiënt van droog hellingbos, elzenbroekbos, laagveen en beekloop zichtbaar wordt.

De vroegere beemden worden terug gehooid en begraasd met schapen. Hierdoor ontstaan bloemrijke, open plekken in de bossen. In de zomer is het een voortdurend af- en aanvliegen van insecten die de bloemrijke graslanden en ruigtes bezoeken. Op de nattere plekken in deze beemden groeien wateraardbei en blauw glidkruid. Hogerop de valleiflanken gaat het broekbos over in de drogere loof- en naaldbossen. Door een omvormingsbeheer worden de dennenbossen omgevormd naar rijkere zomereiken-berkenbossen waar onder andere de wespendief van profiteert. Hier groeien op enkele plaatsen dalkruid en gewone salomonszegel, een bewijs dat deze locaties reeds lang met bos begroeid zijn. Boomklever en boomkruiper zoeken hier klimmend langs de boomstammen naar insecten. De boomkruiper kruipt enkel omhoog en vliegt weer naar beneden, de boomklever kan beide richtingen al klimmend aan.

Boomklever
IJzer in de ondergrond oxideert wanneer het aan de oppervlakte met zuurstof in contact komt en geeft het water een oranjebruine kleur.

In een bocht van de Wijshagerbeek ligt, aansluitend op de Pollismolen, een kleine vloeiweide. Het is een zeldzaam voorbeeld van een goed bewaarde vloeiweide op veengrond. De meeste verdwenen na de Tweede Wereldoorlog. Ze werden beplant met populieren, verruigden of evolueerden spontaan terug naar bos. Het bevloeien van hooilanden kwam in de Limburgse Kempen vaak voor, reeds vanaf de Vroege Middeleeuwen. Deze kleine vloeiweiden werden niet bevloeid met Maaswater, zoals de grotere wateringen langs de Kempense kanalen, maar met beekwater. Elke vorm van verrijking betekende een meerwaarde voor de hooiopbrengst op deze arme zandgronden. De vloeiweide aan de Pollismolen wordt tegenwoordig door Limburg Landschap beheerd. Tweemaal per jaar wordt het terrein gemaaid en het hooi weggevoerd. Hierdoor blijft de bodem voedselarm met een kruidenrijk hooiland als resultaat. Deze variatie aan bloeiende kruiden is een lust voor insecten zoals vlinders en bijen. Op een zonnige zomerdag is de lucht hier gevuld met gezoem. In het grasland bloeit in het voorjaar de gewone dotterbloem, echte koekoeksbloem en moerasviooltje. De pinksterbloem trekt oranjetipje en klein geaderd witje aan. Enkele jaren geleden werd een plankenpad over de vloeiweide aangelegd om te kunnen genieten van de diversiteit in dit hooiland. Een groot aantal libellen patrouilleert net zoals de ijsvogel geregeld langs de oevers van de beek op zoek naar voedsel.

De Itterbeek dreef net zoals de noordelijker stromende Abeek een groot aantal watermolens aan. Ooit waren het er maar liefst vijftien. Erg veel in verhouding tot de lengte van de beek en een aantal van hen bestaat nog steeds. De Pollismolen, op de plek waar de beek het Kempens Plateau verlaat, is wellicht de meest bekende.

Deze graanmolen bestond al in de elfde eeuw en was eigendom van verschillende molenaars. Ze gaven elk hun eigen naam aan de molen. Rond 1633 kreeg een zekere Aert van Pol de molen in bezit. Afgeleid van ‘bij Pollen’ of ‘bij Pollis’ werd de molen uiteindelijk Pollismolen genoemd, een naam die de molen tot op de dag van vandaag nog steeds draagt.

Eén van de knechten die in de achttiende eeuw in de Pollismolen werkte, werd onder de naam Nolleke van Geleen tussen 1786 en 1791 de meest legendarische kapitein van de zogenaamde bokkenrijders van de westelijke Maasoever of het huidige Belgisch Limburg. Rond deze roverbendes hing een sfeer van mysterie. Ze zouden dankzij een verdrag met de duivel over magische krachten beschikken en nieuwe leden moesten een eed van trouw afleggen. De bendes zouden van de ene plaats naar de andere door de lucht vliegen op de rug van de duivel in de gedaante van een bok. Hierdoor werden ze bokkenrijders genoemd.

Tegenwoordig wordt in de molen een restaurant en een brasserie uitgebaat. In een tweede gebouw is het bezoekersonthaal Pollismolen ondergebracht, een onthaalpunt tot het GrensPark Kempen~Broek.

Zelf op ontdekking?​

Parkeren:
Aan de Pollismolen, gelegen aan de Molenstraat 56 in Opitter (Bree)

Voor de Brand: aan de kerk in Voorshoven (Neeroeteren)

Toegankelijkheid: beide gebieden zijn niet met een rolstoel toegankelijk. Met een kinderwagen is de route lastig en zwaar, maar niet onmogelijk.

Aanbevolen route:
Aan de Pollismolen: rood bewegwijzerd, 5,1 km
De Brand: rood bewegwijzerd, 6,5 km

Meer informatie: kempenbroek.eu, www.limburgs-landschap.be, www.natuurpunt.be

Met dank aan Peter Engelen voor de gegevens over de Boomkikker.

Dit verhaal verscheen oorspronkelijk in Limburg in Beeld, een gratis digitaal magazine over Limburg.

error: Deze inhoud is auteursrechtelijk beschermd.